Zwanen zijn de grootste watervogels die er bestaan met grote vleugels en een lange hals. Ze zijn zwaar en stijgen moeizaam op. Ze lopen met een waggelende gang.
Zwanen eten van nature zowel plantaardig ( kroos en gras) als dierlijk voedsel. Brood is minder geschikt omdat het een hoog zetmeelgehalte bevat. Van teveel brood en granen worden zwanen dik.
Om plantaardig voedsel te kunnen vermalen eten ze regelmatig kleine steentjes ( grit). Kippenvoer bevat vaak anti-coccidiose middelen die giftig kunnen zijn voor watervogels.
Het grootste gedeelte van het leven brengt de zwaan door op het water. Ze hebben dan ook een zwemruimte nodig van 6 m bij 6 m. Voor zwanen is een minimum perk-ruimte nodig van 10 m bij 10 m per paartje.
Bij zwanen is er geen verschil in verenkleed tussen het mannetje en het vrouwtje.
Ondertussen houdt het mannetje de wacht, die dan behoorlijk agressief kan zijn. Hij kan ook helpen met het uitbroeden van de eitjes.
De jongen hebben een grijs-bruine donsvacht en een relatief korte hals. Al een paar uur na de uitkomst kunnen ze lopen en zwemmen.
Zwanen zijn monogaam; een paar blijft hun hele leven bij elkaar. Ze maken hun nest op de grond, op een berg plantaardig materiaal of op de oever van het water. Het vrouwtje broedt 30 tot 40 dagen op +/- 8 bleke eieren.
Gedurende enkele maanden worden de jongen door beide ouders warm gehouden en bewaakt. Voedsel zoeken doen ze zelf. Na de winter worden de jongen uit het territorium van de ouders verjaagd zodat deze een nieuw nest kunnen maken.
Een zwaan leeft gemiddeld 20 jaar.
Gesloten op feestdagen